Vitaal ouder worden en erfrecht

Vitaal ouder worden en erfrecht

vitaal ouder worden en erfrecht:

Op het eerste gezicht lijken de onderwerpen “vitaal ouder worden” en “erfrecht” niet veel met elkaar te maken te hebben. Hoe je zo lang mogelijk gezond fit kunt blijven is een heel andere vraag dan hoe zaken geregeld zijn na je overlijden.

Toch is juist het moment dat je nog gezond en helder van geest bent tijdens je oude dag ook een goed moment er voor te zorgen dat de zaken
– die je nu uiteraard zelf regelt –
ook in de toekomst goed geregeld blijven.

In de praktijk als erfrechtadvocaat zie ik vaak discussies ontstaan over hoe vader en moeder hun financiële zaken hadden geregeld en wie daar –achteraf – verantwoordelijk voor kan worden gehouden.

Het is de gewoonste zaak van de wereld dat wanneer de ouders op leeftijd komen, er aan één van de kinderen volmacht wordt gegeven om de bankzaken te regelen. Of misschien wordt de pinpas meegegeven om de boodschappen mee te betalen.

Binnen gezinsverband gebeurt veel op basis van vertrouwen en vaak terecht. Vader of moeder vindt het fijn dat het kind de bankzaken regelt en vertrouwt erop dat dit goed gaat.

Tegelijkertijd ligt ook financieel misbruik op de loer, wordt de kat niet op het spek gebonden?
Het gevolg kan zijn dat er ontzettend vervelende discussies kunnen ontstaan na overlijden tussen de erfgenamen. Bijvoorbeeld wanneer na het overlijden van vader of moeder de andere broers en zussen van het kind dat de machtiging had opheldering van zaken willen krijgen.

Het lijkt heel vanzelfsprekend dat er openheid van zaken wordt gegeven, maar regelmatig ontstaat hierover ruzie tussen de erfgenamen.

Enerzijds kan het mantelzorgende kind dat naar eer en geweten voor vader of  moeder heeft gezorgd enorm gekwetst worden door een motie van wantrouwen achteraf – maar andersom komen de erfgenamen soms tot onaangename ontdekkingen als blijkt dat het genoten vertrouwen is beschaamd.

Uiteindelijk rijst vaak de vraag of het juridisch afdwingbaar is om rekening en verantwoording af te laten leggen door degene die gemachtigd is geweest.

In de rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat wanneer vader of moeder heeft nagelaten tijdens het leven rekening en verantwoording te vragen terwijl hij/zij dat wel had kunnen doen,
de volmachtgever akkoord was met het gebruik van de volmacht en het door het kind gevoerde beleid. Die verantwoording hoeft dan niet achteraf alsnog aan de erfgenamen te worden afgelegd.

Dit was anders in de zaak die speelde bij het Gerechtshof Den Haag waarin op 22 november 2016 uitspraak is gedaan (ECLI:NL:GHDHA:2016:4286 – onder aan deze pagina lees u de gehele uitspraak 001*) (FJR 2017/58.6).

Hierin had een zus, die de zaken waarnam, overboekingen (€ 37.000) en pinopnames (€ 33.000) van de rekening van (de toen ernstig zieke) moeder gedaan.  Het gerechtshof kwam in die zaak tot het oordeel dat er van uitgegaan moest worden dat de zus de gepinde geldbedragen in haar bezit had behouden, tenzij zij het tegendeel kon aantonen.

Maar het kan ook anders uitpakken. In de zaak bij het Gerechtshof ’s Hertogenbosch van 15 augustus 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:3604) (FJR 2017/58.7)
ging het om een vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording over pin- en kasopnames en overboekingen van de tot de nalatenschap behorende bankrekeningen tijdens het leven van de overledene.

Het hof overwoog dat niet is komen vast te staan dat moeder als gevolg van haar psychische gesteldheid niet meer in staat was de overboekingen en pinopnames door het kind te overzien en voor haar financiële belangen op te komen.

Daarmee was in die zaak de kous nog niet af, maar in de kern komt de uitspraak er op neer dat het bij dit soort zaken belangrijk is dat er duidelijkheid komt over de vraag of de  dan inmiddels overleden  ouder al dan niet nog in staat was de eigen zaken te regelen en te overzien -een discussie die achteraf vaak erg lastig te voeren is.

Voorkomen is beter dan genezen.

Wil een ouder voorkomen dat er achteraf problemen ontstaan omtrent het afleggen van rekening en verantwoording,
dan is het advies aan deze ouder om na te denken over de inhoud van de volmacht of het opstellen van een levenstestament. Daarbij kan in de volmacht worden opgenomen dat het kind periodiek rekening en verantwoording moet afleggen en dat de ouder bij goedkeuring over die periode schriftelijk kwijting en vrijwaring kan verlenen. Op die manier heeft de ouder rekening en verantwoording ontvangen
van het kind over de periode dat de ouder nog in leven was.
Na het overlijden van de ouder kunnen de erfgenamen rekening en verantwoording vragen,
maar dan alleen over de periode waarover door de ouder geen kwijting en vrijwaring is verleend.



Inhoudsindicatie Erfrecht.


Overboekingen (€ 40.000) en pinopnames (€ 33.000) van rekening erflaatster door zus van erflaatster die de zaken waarnam. Niet tijdig geappelleerd van tussenvonnis zijnde een eindvonnis met betrekking tot de overboekingen. In zoverre niet ontvankelijk. Weinig geloofwaardig verhaal met betrekking tot de gestelde pinopnames en de afdracht van deze aanzienlijke bedragen aan de voordeur van erflaatster. Concreet bewijsaanbod door getuigen gedaan.


GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.177.875/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/455911/ HA ZA 14-775
arrest van 22november 2016
inzake[zus van erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante, hierna te noemen: appellante,
advocaat: mr. M. Maasdam, te Berkhout gemeente Koggenland,
tegen [erfgenaam A] , wonende te [woonplaats] ),
geïntimeerde, hierna te noemen: geïntimeerde,
advocaat: mr. D.W.J. Leijs te Hilversum.
Het verdere verloop van het geding
Bij exploot van 16 september 2015 is appellante in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van 8 april 2015 en het eindvonnis van 8 juli 2015, beide door de rechtbank Rotterdam, team familie 1, tussen partijen gewezen. Bij anticipatie-exploot heeft geïntimeerde de datum van aanbrengen vervroegd. Op de rolzitting van 6 oktober 2015 is de zaak aangebracht. Bij arrest van dit hof van 8 december 2015 is een comparitie van partijen bevolen voor het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een regeling.
De comparitie van partijen is op 27 januari 2016 gehouden. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Ter comparitie heeft appellante haar memorie van grieven genomen.
Geïntimeerde heeft ter comparitie een akte genomen (aantekeningen comparitie na aanbrengen).


Bij memorie van antwoord van 22 maart 2016 heeft geïntimeerde de grieven weersproken.


Op 10 mei 2016 heef appellante een akte genomen.
Op 7 juni 2016 heeft geïntimeerde een antwoord-akte genomen.
Door partijen is hun procesdossier gefourneerd en is arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank in de bestreden vonnissen vastgestelde feiten.

Door appellante is gevorderd dat het hof behagen om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het tussenvonnis van 8 april 2015 en het eindvonnis van 8 juli 2015 te vernietigen en – opnieuw rechtdoende – de toegewezen vordering in prima van geïntimeerde alsnog af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.

Het hof zal de grieven zoveel mogelijk in samenhang bespreken.
Tussenvonnis van 8 april 2015

Het hof overweegt als volgt. In het tussenvonnis van 8 april 2015 is onder meer beslist:
verklaart voor recht dat [erfgenaam A] de door erflaatster aan [zus van erflaatster] verstrekte giften bestaande uit de overboekingen in de periode van 21 december 2009 tot en met 9 maart 2012 van in totaal € 39.721,64 van de bankrekening van erflaatster met rekeningnummer [nummer] naar de bankrekening van [zus van erflaatster] met rekeningnummer [nummer] , op 27 maart 2014 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd;
veroordeelt [zus van erflaatster] om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 39.721,64 te betalen aan [erfgenaam A] , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 april 2014 tot de dag van volledige betaling.

Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde gesteld dat dit deel van het vonnis als een gedeeltelijk eindvonnis moet worden beschouwd. De appeltermijn van dit onderdeel van het deelvonnis was reeds verlopen op het moment dat appellante appel instelde op 16 september 2015.

Het hof is met geïntimeerde van oordeel dat door het uitdrukkelijk dictum in de uitspraak van de rechtbank op 8 april 2015 een einde is gemaakt aan een deel van de rechtsstrijd tussen partijen.

Vaststaat vanaf dat moment dus tussen partijen: a) dat geïntimeerde de hiervoor genoemde giften buitengerechtelijk heeft vernietigd, b) dat appellante aan geïntimeerde moet betalen de somma van € 39.721,64 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2014. Appellante had derhalve binnen 3 maanden na deze uitspraak hoger beroep dienen in te stellen van deze deeluitspraak van de rechtbank. Nu zij dit echter eerst bij appeldagvaarding van 16 september 2015 heeft gedaan, is zij te laat en daarmee in zoverre niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.

Gezien het vorenstaande behoeft grief 1 geen bespreking meer en ligt thans slechts nog aan de beoordeling van het hof voor de pinopnames voor een totaalbedrag van € 33.000,-.
Het pinnen van gelden € 33.000,-

8. In haar tweede en derde grief stelt appellante aan de orde dat zij op verzoek van erflaatster gelden heeft gepind en later in [plaats A] aan erflaatster heeft overhandigd. Door appellante is onder meer het volgende aangevoerd: zij betwist dat de gepinde bedragen schenkingen zijn; de bedragen die zij gepind heeft in [plaats B] heeft zij in een enveloppe aan erflaatster bij de deur afgegeven. Haar partner kan dit bevestigen; het feit dat na het overlijden van erflaatster geen contante bedragen zijn aangetroffen, impliceert geenszins dat de bankbiljetten dan bij appelante terecht zijn gekomen;

bewijs dat zij de gepinde bedragen heeft gehouden is er niet; appellante biedt nadrukkelijk aan haar partner de heer [naam] , die onder meer aanwezig was bij de afgifte van de gepinde bedragen, als getuige in deze zaak te doen horen; het is onjuist dat de rechtbank haar heeft opgedragen tegenbewijs te leveren; het is appellante niet duidelijk wat erflaatster met de gepinde bedragen deed; appellante had nog twee zussen en een zoon, het lijkt aannemelijk dat erflaatster aan deze personen ook heeft geschonken; in dit geval kan geïntimeerde niet na ruim 3 jaar nog eens de vernietigbaarheid van de schenkingen inroepen, nu hij kennelijk van het bestaan hiervan afwist; in de brief van 17 februari 2013 wordt juist het tegendeel gesteld: erflaatster heeft appellante verzocht de bankzaken te regelen.

Zij was de steun en toeverlaat van haar zus; geïntimeerde zal dienen te bewijzen dat de pinopnames in de periode van maart 2013 als schenkingen aan appellante dienen te worden gekwalificeerd;

zonder hiertoe gehouden te zijn is appellante bereid bewijs te leveren van haar stellingen door het doen horen van haar partner als getuige alsmede één of meerdere van haar zussen.

9. Door geïntimeerde is gemotiveerd verweer gevoerd. Door geïntimeerde is onder meer het volgende naar voren gebracht: appellante heeft op 12 december 2014 tijdens een comparitie van de rechtbank Rotterdam verklaard: “Ik wil wel vertellen dat ik in [plaats B] met de bankpas van mijn zus geld heb opgenomen van haar rekening.”; voorts overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is geworden waarom het nodig was om het door erflaatster benodigde contante bedrag op deze wijze op te nemen in plaats van één aanzienlijke contante geldopname bij de bank; geïntimeerde heeft nimmer gesteld dat het ging om schenkingen; hij heeft steeds gesteld dat het ging om giften;

op grond van art 1:88 lid 1 onder b BW is de toestemming van de andere echtgenoot vereist voor giften met uitzondering van de gebruikelijke, niet bovenmatige giften; erflaatster kon het laatste jaar voor haar dood niet meer zelfstandig de woning verlaten. Het is ondenkbaar dat erflaatster in 2013 winkelend of anderszins contant geld aan derden gaf; de conclusie luidt dat de pinopnamen in [plaats B] beschouwd dienen te worden als een gift, waarvoor erflaatster toestemming nodig had van geïntimeerde, welke toestemming niet is verleend, zodat geïntimeerde bij brief van 27 maart 2014 rechtsgeldig deze schenkingen heeft vernietigd; geïntimeerde heeft, voor het geval de pinopnamen niet als giften zouden kunnen worden aangemerkt, gesteld dat er sprake is van een onrechtmatige daad zijdens appellante;

nadrukkelijk betwist geïntimeerde voormelde stelling van appellante dat zij de gepinde bedragen afgegeven heeft bij het woonhuis te [plaats A] van erflaatster. Het is dan ook appellante die na de betwisting deze feiten moet bewijzen.

Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen dat appellante wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs zoals verwoord in punt 5.4 van het dictum van het vonnis van 8 april 2015.

In appel zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel moeten leiden.

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat appellante een weinig geloofwaardig verhaal heeft met betrekking tot de door haar gestelde pinopnames en de afdracht van deze aanzienlijke bedragen aan de voordeur van erflaatster.

In punt 22 van de memorie van grieven stelt appellante dat erflaatster aan haar verzocht had om haar bankzaken te regelen. Zij was de steun en toeverlaat van haar zus. Uit deze rechtsrelatie vloeit reeds voort dat appellante van haar werkzaamheden, zoals pinopnames en overboekingen, op een deugdelijke wijze rekening en verwoording dient af te leggen.

Met een bankpas van een ernstig ziek familielid (erflaatster), voor een bedrag van ruim
€ 33.000,- pinnen in een periode van 20 maart 2013 tot 27 maart 2013, geeft geen blijk van zorgvuldig handelen. De visie van geïntimeerde, tevens echtgenoot en erfgenaam van erflaatster, die deze handelswijze onzorgvuldig acht wordt door het hof gedeeld.

Als een familielid in de laatste fase van zijn of haar leven een familielid haar of zijn zaken laat waarnemen kunnen aan deze waarneming niet al te hoge eisen worden gesteld. Niet voor iedere gebeurtenis of elk detail moet een verklaring worden afgelegd, echter van een totale pinopname van € 33.000,- in een dergelijk korte periode mag worden verlangd dat er een deugdelijke verklaring wordt gegeven waarom de bedragen zijn gepind en wat er met die bedragen is gedaan.

Gezien het feit dat appellante zelf heeft verklaard dat zij de beschikking had over de bankpas van erflaatster, erflaatster niet in staat was om te pinnen en geïntimeerde zich niet met de financiën van erflaatster in liet, gaat het hof er van uit dat appellante alle pinopnames heeft verricht. Het hof is eveneens met de rechtbank van oordeel dat de verklaring die appellante heeft verstrekt met betrekking tot de pinopnames tot een totaalbedrag van € 10.000,- ongeloofwaardig is.

Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen kan het hof zich volledig verenigen met het oordeel van de rechtbank dat voorshands bewezen wordt geacht de stelling van geïntimeerde dat appellante tot het bedrag van € 33.000,- geldbedragen heeft gepind en deze gepinde geldbedragen in haar bezit heeft behouden zonder dat zij daarvoor van erflaatster toestemming had en dat appellante in de gelegenheid moet worden gesteld om daartegen tegenbewijs te leveren.


Bewijsopdracht

Voor het tegenbewijs is onvoldoende dat appellante stelt dat zij de bedragen van in totaal € 33.000,- in een enveloppe bij de voordeur van erflaatster heeft afgegeven in aanwezigheid van de partner van appellante. In eerste aanleg heeft appellante geen getuigen doen horen noch andere bewijsstukken in het geding gebracht. Het schriftelijke bewijs dat appellante in appel in het geding heeft gebracht acht het hof niet relevant aangezien daaruit niet kan worden afgeleid dat zij het bedrag van € 33.000,- ook daadwerkelijk aan erflaatster ter hand heeft gesteld. Gezien de omvang van het bedrag had appellante tenminste een kwitantie dienen op te stellen temeer nu zij zelf stelt de bankzaken voor erflaatster in de betreffende periode te hebben verricht.

In punt 18 van haar memorie van grieven biedt appellante nadrukkelijk aan haar partner [naam] , die onder meer aanwezig was bij de afgifte van de gepinde gelden, als getuige te horen. Gezien dit specifieke bewijsaanbod zal het hof appellante toelaten tot het tegenbewijs dat appellante de in productie 7 behorende bij de akte houdende overleggen producties van 12 december 2014 opgenomen bedragen heeft afgedragen aan erflaatster.

Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het hof: verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 8 april 2015 van de rechtbank Rotterdam, team familie 1;
laat appellante toe tot het leveren van tegenbewijs, dat appellante de in productie 7 behorende bij de akte houdende overleggen producties van 12 december 2014 opgenomen bedragen aan erflaatster heeft afgedragen;
bepaalt dat partijen binnen 4 weken na datum van dit arrest hun verhinderdata dienen op te gegeven voor het getuigenverhoor voor de maanden december 2016 alsmede januari tot en met juni 2017; bepaalt dat appellante twee weken voor het te houden getuigenverhoor aan de griffie van dit hof alsmede de wederpartij opgeeft welke getuigen worden gehoord;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van mr. A.N. Labohm en bij diens afwezigheid door mr. J.A. van Kempen of mr. A.E. Sutorius-van Hees;
houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, J.A. van Kempen en A.E. Sutorius-van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2016 in aanwezigheid van de griffier.