Legitieme portie

1. Waar heb ik recht op als ik ben onterfd?

Ieder kind heeft recht op een minimum bedrag als het gaat om de nalatenschap van diens ouders, de zogenoemde legitieme portie. De legitieme portie is het gedeelte van de waarde van het vermogen van uw ouders waar u als kind altijd recht op heeft, ongeacht de inhoud van het testament en in weerwil van gedane giften.

De legitieme wordt verkregen in de vorm van een vordering. De legitimaris wordt door een beroep te doen geen mede-eigenaar van de goederen van de nalatenschap.

2. Kan ik ook een beroep doen op de legitieme als ik niet onterfd ben?

Het recht op de legitieme geldt niet alleen voor onterfde kinderen, maar is van toepassing op alle kinderen. In sommige situaties is het ook voor niet-onterfde kinderen van belang een beroep te doen op de legitieme, dit wordt vaak een aanvullend beroep op de legitieme genoemd.

3. Hoe groot is mijn legitieme?

Het legitieme deel is naar huidig erfrecht de helft van een gewoon kindsdeel. Dat wil zeggen: het breukdeel is de helft van het breukdeel bij versterf.

Voorbeeld breukdeel legitieme

X en Y zijn gehuwd en hebben 3 kinderen, A,B en C. Als X overlijdt en geen testament heeft gemaakt, erven Y en de kinderen ieder 1/4e deel van de nalatenschap. Het legitieme deel van ieder kind is dan 1/8e.

Welke waarde de legitieme heeft, is afhankelijk van de waarde van het nagelaten vermogen.
Dit saldo wordt berekend aan de hand van het op het moment van overlijden aanwezige vermogen. Ook de begrafeniskosten worden op dat saldo in mindering gebracht. Naast het saldo van baten en lasten worden ook de gedane schenkingen en giften meegeteld.
De giften of schenkingen die de legitimaris zelf heeft ontvangen, worden afgetrokken van de legitieme.

Voorbeeld berekening legitieme:

X en Y zijn gehuwd en hebben 3 kinderen, A,B en C.
X overlijdt en heeft geen testament gemaakt. Bij overlijden bestaat de huwelijksgemeenschap uit een totaal aan baten van € 100.000,– en schulden ad € 60.000,–. Er is een positief saldo van € 40.000,– waarvan de helft in de nalatenschap valt (de andere helft behoort aan Y op basis van de huwelijksgemeenschap).

Iedere erfgenaam verkrijgt 1/4e van 20.000,– = € 5.000,– De kinderen verkrijgen dit erfdeel in de vorm van een niet-opeisbare vordering. Dit bedrag wordt pas uitgekeerd op het moment van overlijden van Y.
Stel dat X kind A heeft onterfd. A heeft dan recht op een legitieme van € 2.500,–. Ook dit bedrag wordt pas opeisbaar op het moment van overlijden van Y.

Voorbeeld: A en B zijn erfgenaam. De totale erfenis bedraagt netto € 10.000,00. B heeft echter in het verleden een schenking gehad van € 50.000,00. Als de erfenis gewoon wordt gedeeld tussen beide erfgenamen krijgt ieder € 5.000,00. Erfgenaam A kan echter een beroep doen op de legitieme. Voor de berekening daarvan wordt ook de ontvangen schenking meegeteld. De legitieme van A komt dan uit op 1/4e van 60.000 = € 15.000,00

Conclusie: A kan met een beroep op de legitieme aanspraak maken op de hele erfenis ad € 10.000,00 en daarnaast vorderen dat B aan hem een bedrag van € 5.000,00 betaalt. Daarmee zal A uitkomen op een verkrijging van € 15.000,00.

4. Wanneer kan ik mijn legitieme opeisen?

Als de overledene ten tijde van zijn overlijden een echtgenoot achterlaat, hoeft de legitieme pas te worden uitgekeerd op het moment van overlijden van de langstlevende echtgenoot. Een zelfde voorziening kan middels een testament worden getroffen ten behoeve van een partner als er een gemeenschappelijke huishouding wordt gevoerd.

Tot het moment van opeisbaarheid  is de echtgenoot/partner volledig vrij om over het door hem/haar geërfde te beschikken en daar op in te teren. Er hoeft met andere woorden geen zekerheid gesteld te worden voor de legitieme.

Als er geen langstlevende echtgenoot of partner meer is dan wordt  het bedrag ter waarde van de legitieme zes maanden na het overlijden opeisbaar.

Let wel dat – ook al is de legitieme nog niet opeisbaar – er wel binnen vijf jaar na het overlijden van de ouder kenbaar aanspraak gemaakt moet worden op de legitieme. Deze termijn van 5 jaar is een vervaltermijn, dat betekent dat verlenging daarvan niet mogelijk is.

5. Hoe doe ik een beroep op mijn legitieme?

De mogelijkheid om een beroep te doen op de legitieme vervalt vijf jaar na het overlijden. Dat geldt ook als de legitieme nog niet opeisbaar is omdat de langstlevende ouder nog leeft. Deze termijn van 5 jaar is een vervaltermijn, dat betekent dat verlenging daarvan niet mogelijk is.

De wet stelt: “De mogelijkheid om aanspraak te maken op de legitieme portie vervalt, indien de legitimaris niet binnen een hem door een belanghebbende gestelde redelijke termijn, en uiterlijk vijf jaren na het overlijden van de erflater, heeft verklaard dat hij zijn legitieme portie wenst te ontvangen.
De wet stelt geen formele eisen aan de inhoud van een beroep op de legitieme.

Een beroep op de legitieme kan ook mondeling gedaan worden. Om te voorkomen dat er later discussie ontstaat of het beroep al dan niet (tijdig) is gedaan, is het wel raadzaak er voor te zorgen dat kan worden aangetoond dat het beroep op de legitieme gedaan is, bijvoorbeeld door het schriftelijk bij aangetekend schrijven kenbaar te maken.
De wet zegt niet tegen wie de legitimaris zijn verklaring moet afleggen. Het ligt voor de hand dat de legitimaris deze verklaring kenbaar moet maken bij degene op wie hij zijn vordering verkrijgt, dus de gezamenlijke erfgenamen of de langstlevende ouder.

Meer weten over het erfrecht?
Of vrijblijvend van gedachten wisselen?

contact Santema advocatuur Nederland

SANTEMA ADVOCATUUR
Gespecialiseerd in Erfrecht

Meer weten over het erfrecht?
Of vrijblijvend van gedachten wisselen?
Neem gerust contact op.

Openingstijden kantoor:
maandag tot en met vrijdag
van 8.30 – 17.30 uur

Singel 43 8601
AH Sneek

Contact Santema Erfrecht Advocatuur
Telefoonnummer Erfrechttelefoon
e-Mail
001ALegitieme portie - berekenen - kleinkind - oud

Rechtspraak.nl
ECLI:NL:GHDHA:2016:1575

ECLI:NL:GHDHA:2016:1575
legitieme portie

Gerechtshof Den Haag

200.171.269/01 Rechtsgebieden

Civiel recht

Hoger beroep Inhoudsindicatie

Erfrecht.
Verdeling nalatenschap.
Omvang legitieme portie. Vraag of opgenomen gelden al of niet een gift zijn (geweest). Erkenning dat geld is opgenomen, maar ten titel van schenking is een ja.. maar verweer. Geen specifiek bewijsaanbod ter zake deze titel (gift) gedaan. Onrechtmatige toe-eigening van gelden noopt tot schadevergoeding aan de gezamenlijke erfgenamen (nalatenschap). Wettelijke rente. Vordering tot verdeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht – legitieme portie

Zaaknummer : 200.171.269/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/446105/HA ZA 13-749

arrest van 24 mei 2016

inzake

[de dochter] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: appellante,

advocaat: mr. W.S. Santema te Sneek,

tegen

1. [de stiefzoon] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: geïntimeerde sub 1,

advocaat: mr. J. Groot Koerkamp te Zoetermeer,

2. [zoon een] ,

wonende te [woonplaats]

geïntimeerde,

hierna te noemen: geïntimeerde sub 2,

advocaat: mr. M.P.J. Frederiks te Woerden,

hierna tezamen ook: geïntimeerden.

Het geding

Bij exploot van 2 juni 2015 is [de dochter] in hoger beroep gekomen van de vonnissen door de rechtbank Den Haag op 18 december 2013, 21 mei 2014, 12 november 2014 en 8 april 2015 tussen:

  • -appellante als eiseres in conventie en gedaagde in de door geïntimeerde 2 ingestelde voorwaardelijke reconventie,
  • -geïntimeerde sub 1 als gedaagde,
  • -geïntimeerde sub 2 als gedaagde in conventie en eiser in voorwaardelijke reconventie en

– [zoon twee] , wonende te [woonplaats] , niet verschenen gedaagde, tegen wie verstek is verleend, hierna: gedaagde in eerste aanleg sub 3, gewezen, hierna aan te duiden als: de bestreden vonnissen.

Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank Den Haag daaromtrent in de bestreden vonnissen heeft vermeld

Bij memorie van grieven, tevens akte van wijziging eis, heeft appellante vier grieven aangevoerd.
” van antwoord heeft geïntimeerde 2 de grieven alsmede de wijziging van eis bestreden.
” van antwoord heeft geïntimeerde 1 de grieven alsmede de wijziging van eis eveneens bestreden.

Partijen hebben arrest gevraagd en ieder hun procesdossier aan het hof overgelegd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het vonnis van 21 mei 2014 zijn vastgesteld.

2. Bij het (eind)vonnis van 8 april 2015:

  • -is bepaald dat de resterende legitieme vordering van appellante € 2.721,16 bedraagt;
  • -is bepaald dat deze resterende legitieme vordering uit de nalatenschap van [de moeder] (hierna: erflaatster) moet worden voldaan;
  • -is de nalatenschap van erflaatster als volgt verdeeld:

– aan geïntimeerde sub 1 is een bedrag toegedeeld van € 2.295,27
– ” sub 2 is een bedrag toegedeeld van € 2.295,27
– ” in eerste aanleg sub 3 is een bedrag toegedeeld van € 2.295,27;
– zijn geïntimeerden (als gemachtigden tot de rekening van erflaatster) veroordeeld ervoor zorg te dragen dat aan appellante het bedrag van € 2.721,16 ter zake van haar resterende legitieme vordering wordt betaald.

Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Voorts is appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar louter ten behoeve van gedaagde in eerste aanleg sub 3 ingestelde vorderingen.

De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

3. Appellante vordert dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen gewezen bestreden vonnissen vernietigt en, opnieuw recht doende, zulks met aanvulling en/of verbetering van gronden, de vorderingen van appellante alsnog toewijst en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:

primair

de verdeling van de nalatenschap van erflaatster en de wijze van verdeling vaststelt, en daarbij bepaalt dat:

-geïntimeerden hoofdelijk worden veroordeeld tot terugbetaling aan de boedel van de door geïntimeerden tot zich genomen bedragen ad totaal € 14.720,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag van betaling;

-het in totaal tussen de erfgenamen te verdelen bedrag in contanten daarmee
€ 24.329,99 zal bedragen, waartoe iedere deelgenoot tot een gelijk deel ad
€ 6.082,50 gerechtigd is, te vermeerderen met ieder 1/4e deel van de door geïntimeerden verschuldigde wettelijke rente;

-geïntimeerden gezamenlijk doch ook ieder afzonderlijk te veroordelen (als gemachtigden tot de rekening van erflaatster) tot betaling van de bedragen die uit hoofde van deze verdeling verschuldigd zijn aan appellante en gedaagde in eerste aanleg sub 3,

subsidiair

indien de rechtbank, het hof begrijpt: het hof, van oordeel mocht zijn dat de door geïntimeerden tot zich genomen bedragen als een schenking of een gift moeten worden beschouwd, vordert appellante verdeling van de nalatenschap met een (aanvullend) beroep op haar legitieme. Appellante verzoekt het hof, het hof begrijpt: vordert, de verdeling van de nalatenschap van erflaatster in goede justitie vast te stellen, en daarbij

– de legitieme van appellante en gedaagde in eerste aanleg sub 3 op basis van:
– het saldo van de ervenrekening en contanten ad € 9.609,99
– de door geïntimeerden opgenomen bedragen ad totaal € 14.720,-
– de door appellante ontvangen ring ad € 1.600,-
– de waarde van de door geïntimeerden behouden sieraden, bestaande uit een gouden slavenarmband met briljanten, gouden oorknopjes met bloedkoralen, een gouden ring met bloedkoralen (passend bij de oorbellen), een gouden halsketting met hanger en een gouden horloge, waarvan de waarde alsdan middels een door het hof aan te wijzen taxateur zal worden vastgesteld;
– geïntimeerden (als gemachtigden tot de rekening van erflaatster) te veroordelen om zorg te dragen voor betaling van de bedragen die verschuldigd zijn aan appellante en gedaagde in eerste aanleg sub 3 en – indien blijkt dat de legitieme porties niet (volledig) kunnen worden voldaan uit de in de boedel aanwezige contanten en tegoeden – hen hoofdelijk te veroordelen om op basis van inkorting het restant te voldoen aan appellante en gedaagde in eerste aanleg sub 3,

zowel primair als subsidiair

geïntimeerden te veroordelen in de kosten van beide instanties.

4. Geïntimeerde sub 2 concludeert dat het het hof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans haar grieven en vorderingen af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden vonnissen en appellante te veroordelen in de kosten van beide instanties, dan wel de procedure in hoger beroep, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest en (voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest plaatsvindt) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het arrest tot aan de dag der voldoening, alsmede met veroordeling van appellante in de nakosten ad € 131,- dan wel, indien betekening van het arrest plaatsvindt, ad € 199,- en de eventuele verdere executiekosten.

Indien en voor zover het hof redenen mocht zien de (resterende) legitieme vordering van appellante opnieuw vast te stellen verzoekt, het hof begrijpt: vordert, geïntimeerde sub 2 dat het hof hierbij rekening houdt met het huidig batig saldo van de nalatenschap ad € 9.579,56.

5. Geïntimeerde sub 1 concludeert te bekrachtigen de vonnissen waarvan beroep en appellante te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.

Het geschil

6. In geschil zijn de verdeling van de nalatenschap van erflaatster en het aanvullend beroep van appellante op haar legitieme portie.

Achtergrond

7. Appellante, geïntimeerde sub 2 en gedaagde in eerste aanleg sub 3 zijn kinderen van erflaatster. Geïntimeerde sub 2 en gedaagde in eerste aanleg sub 3 zijn broers van appellante. Geïntimeerde sub 1 is de zoon van de vooroverleden echtgenoot van erflaatster. Erflaatster heeft bij testament haar kinderen en de zoon van haar echtgenoot benoemd tot haar erfgenamen, ieder voor een gelijk deel van haar nalatenschap. Tevens is in het testament bepaald dat de afstammelingen van erflaatster zijn vrijgesteld van de verplichting tot inbreng van giften in haar nalatenschap, tenzij bij een gift schriftelijk anders is bepaald.

8. Kort voor het overlijden van erflaatster op 22 maart 2011, heeft geïntimeerde sub 2 op verschillende tijdstippen op 18 maart en 21 maart 2011 een bedrag van in totaal € 14.720,- opgenomen met de pinpas van erflaatster. Volgens geïntimeerden – die in haar laatste levensjaren voor erflaatster hebben gezorgd – heeft erflaatster daarna ieder van hen afzonderlijk bij zich geroepen om vervolgens ieder de helft van het opgenomen geld te overhandigen wegens de door geïntimeerden aan haar bewezen diensten. Appellante is van mening dat de gelden zonder recht of titel zijn opgenomen en dat deze derhalve aan de nalatenschap moeten worden vergoed. Vlak voor haar overlijden heeft erflaatster appellante een gouden ring met briljant geschonken.

Opgenomen gelden een gift?

9. Appellante is het er niet mee eens dat de rechtbank haar primaire vordering tot verdeling van de nalatenschap, waartoe volgens appellante ook de door geïntimeerden opgenomen gelden behoren, heeft afgewezen omdat appellante niet zou hebben bewezen dat geïntimeerden deze gelden onrechtmatig aan de boedel zouden hebben onttrokken.

10. Volgens appellante hebben geïntimeerden, door te stellen dat ter zake de gelden sprake is van een schenking van erflaatster aan hen, een zelfstandig of bevrijdend verweer gevoerd, zodat de bewijslast op hen hoort te rusten. Nu geïntimeerden niet kunnen aantonen dat de desbetreffende bedragen – per persoon € 7.360,- – aan hen zijn geschonken, betekent dit dat zij de gelden zonder recht of titel tot zich hebben genomen. Zij zijn derhalve gehouden deze bedragen aan de boedel terug te betalen.

11. Geïntimeerden hebben gemotiveerd verweer gevoerd.

12. Het hof is van oordeel dat de grief van appellante slaagt. Immers, vaststaat dat geïntimeerden, althans geïntimeerde sub 2 het bedrag van in totaal € 14.720,- heeft opgenomen en dat de gelden uiteindelijk in het bezit van geïntimeerden zijn gekomen, ieder een bedrag van € 7.360,-.

In zoverre verschilt de onderhavige casuspositie van die waarop de door de rechtbank in haar vonnis van 21 mei 2014 aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad en conclusie van de A-G betrekking had. Het ging daar om een gemotiveerde betwisting van de gestelde toe-eigening van de opgenomen gelden. Geïntimeerden daarentegen erkennen dat zij ieder de helft van de opgenomen gelden in hun bezit hebben. Zij stellen echter dat erflaatster ieder van hen dat geld geschonken heeft, zodat sprake is van een gift, welke op grond van het testament van erflaatster niet in de nalatenschap hoeft te worden ingebracht. Naar het oordeel van het hof is dan sprake van een zelfstandig of bevrijdend verweer (een ‘ja… maar’ verweer) waarbij de bewijslast op geïntimeerden komt te rusten.

13. Het hof overweegt voorts als volgt. Geïntimeerde sub 1 heeft in het geheel geen bewijsaanbod van de door hem gestelde titel (gift) gedaan en geïntimeerde sub 2 slechts een algemeen, niet specifiek bewijsaanbod. Nu het bewijsaanbod niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, gaat het hof hieraan voorbij. Dit brengt mee dat ervan uit moet worden gegaan dat geen sprake is geweest van een gift van erflaatster aan geïntimeerden en dat geïntimeerden zich de gelden zonder recht of titel, derhalve onrechtmatig, tijdens haar leven hebben toegeëigend en deze gelden bij wege van schadevergoeding in geld aan de gezamenlijke erfgenamen (de nalatenschap) moeten vergoeden.

Wijziging van eis

14. Appellante heeft in hoger beroep haar primaire vordering gewijzigd in die zin dat zij thans naast terugstorting van het bedrag van € 14.720,- in de nalatenschap van erflaatster tevens vergoeding van de wettelijke rente over dat bedrag vordert vanaf 22 maart 2011, de overlijdensdatum van erflaatster. Dit omdat sprake is geweest van een onrechtmatige daad aan de zijde van geïntimeerden.

15. Geïntimeerde sub 2 heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de primaire vordering.

16. Het hof stelt vast dat appellante haar eiswijziging in de memorie van grieven, tevens akte wijziging van eis, heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging. Het hof is voorts van oordeel dat geïntimeerden voldoende in de gelegenheid zijn geweest zich tegen de gewijzigde vorderingen te verweren, omdat zij in hun memories van antwoord op de stellingen van appellante hebben kunnen reageren. Gelet op het vorenstaande is de wijziging van de primaire vordering van appellante naar het oordeel van het hof niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal in het navolgende derhalve overgaan tot beoordeling van die gewijzigde primaire vordering.

17. Zoals hierboven onder rechtsoverweging 13 reeds is overwogen, is het zich zonder recht of titel toe-eigenen van de opgenomen gelden door geïntimeerden een onrechtmatige daad. Op grond van artikel 6:119 BW juncto artikel 6:83 letter b BW gaat de verschuldigde wettelijke rente dan lopen vanaf het moment dat de schadevergoedingsverbintenis opeisbaar is geworden, in casu met ingang van de datum waarop geïntimeerden zich de gelden onrechtmatig hebben toegeëigend. Nu appellante rente vordert met ingang van 22 maart 2011, de sterfdatum van erflaatster en deze datum is gelegen na de gestelde datum van de opname van gelden met de pinpas, zal het hof zich daarbij aansluiten.

De gevorderde verdeling

18. Appellante vordert verdeling van de nalatenschap van erflaatster en vaststelling van de wijze van verdeling. Het hof begrijpt dat zij hiermee een beroep doet op artikel 3:185 BW, welk artikel de mogelijkheid biedt een verdeling door de rechter te vorderen, in het geval dat deelgenoten niet tot overeenstemming kunnen geraken over de verdeling.

19. Gelet op de processtukken, is tussen partijen in confesso dat de te verdelen nalatenschap in ieder geval bestaat uit een banktegoed en contant geld, in totaal
€ 9.609,99. Op grond van hetgeen hiervoor onder de rechtsoverwegingen 13 en 17 is overwogen, dient dit bedrag nog te worden verhoogd met de opgenomen gelden van in totaal € 14.720,-, alsmede met de wettelijk rente daarover met ingang van 22 maart 2011.

20. Nu de nalatenschap eenvoudig te verdelen goederen betreft, is het hof van oordeel dat het hof de verdeling van de nalatenschap van erflaatster kan vaststellen, ondanks het feit dat gedaagde in eerste aanleg sub 3 door appellante niet in dit hoger beroep is betrokken.

21. Naar het oordeel van het hof heeft het verdelingsgeschil een processueel ondeelbare rechtsverhouding tot voorwerp. Gedaagde in eerste aanleg sub 3 is immers ook in die rechtsverhouding betrokken. De beslissing ten aanzien van de procespartijen in hoger beroep mag niet afwijken van die ten opzichte van de gedaagde in eerste aanleg sub 3. Volgens vaste rechtspraak moet de appelrechter in het geval van een processueel ondeelbare rechtsverhouding ambtshalve oordelen dat zijn uitspraak mede gelding heeft ten gunste van een van de betrokken partijen uit de eerste aanleg die niet zelf heeft geappelleerd.

22. Het hof zal – met inachtneming van het vorenstaande en de vorderingen van appellante ter zake – de nalatenschap van erflaatster verdelen als hieronder in het dictum is weergegeven.

23. Nu het hof oordeelt dat aan de door geïntimeerden tot zich genomen bedragen niet de rechtsgrond gift ten grondslag heeft gelegen of een andere titel, komt het hof niet toe aan de (voorwaardelijke) subsidiaire vordering van appellante. De grieven die – zoals toegelicht -daarop betrekking hebben kunnen derhalve onbesproken blijven.

Proceskosten

24. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Om diezelfde reden is het hof van oordeel dat de proceskosten in eerste aanleg terecht zijn gecompenseerd. De andersluidende vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.

25. Dit alles leidt tot de volgende beslissing, waarbij het hof de bestreden vonnissen om proceseconomische redenen geheel zal vernietigen.

Beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden vonnissen en, opnieuw rechtdoende:

veroordeelt geïntimeerden hoofdelijk tot terugbetaling ten behoeve van de gezamenlijke erfgenamen aan de nalatenschap van erflaatster van de door geïntimeerden tot zich genomen bedragen van in totaal € 14.720,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag van betaling;

verdeelt de nalatenschap van erflaatster als volgt:

  • -deelt toe aan appellante een bedrag van € 6.082,49 te vermeerderen met een/vierde deel van de door geïntimeerden verschuldigde rente;
  • -deelt toe aan geïntimeerde sub 1 een bedrag van € 6.082,50 te vermeerderen met een/vierde deel van de door geïntimeerden verschuldigde rente;
  • -deelt toe aan geïntimeerde sub 2 een bedrag van € 6.082,50 te vermeerderen met een/vierde deel van de door geïntimeerden verschuldigde rente;
  • -deelt toe aan gedaagde in eerste aanleg sub 3 een bedrag van € 6.082,50 te vermeerderen met een/vierde deel van de door geïntimeerden verschuldigde rente;

veroordeelt geïntimeerden gezamenlijk doch ook ieder afzonderlijk (als gemachtigden tot de rekening van erflaatster) tot betaling van de bedragen die uit hoofde van deze verdeling verschuldigd zijn aan appellante en gedaagde in eerste aanleg sub 3;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, E.A. Mink en A.H.N. Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016 in aanwezigheid van de griffier.

ECLI:NL:GHDHA:2016:1575 – Gerechtshof Den Haag,
24-05-2016 / 200.171.269/01